Spanjaarden, Hollanders en Engelsen |
De Benedenwindse Eilanden zijn volgens de overleveringen in 1499 door de Spanjaarden ontdekt. Historici zijn het er niet over eens of ze ontdekt zijn door Alonso de Ojeda of door Amerigo Vespucci. Op basis van kaarttekeningen en geschriften vermoedt men dat Ojeda wel op Cura?ao en Bonaire is geweest, maar niet op Aruba. Aruba werd waarschijnlijk enkele jaren later tijdens verkenningstochten "ontdekt". De Spanjaarden noemden de eilanden "Islas de los Gigantes" omdat de indiaanse bevolking qua lengte met kop en schouders boven hen uitstak. Een andere naam voor de Benedenwindse eilanden was 'islas inutiles' (nutteloze eilanden) ondat er goud noch zilver te halen was en ze bovendien voor de landbouw ongeschikt waren. Van deze term 'inutiles' is waarschijnlijk ook de naam Antillen afgeleid. In 1513 haalden de Spanjaarden de hele indiaanse bevolking van Aruba (en de andere Benedenwindse eilanden) af om als slaven in de kopermijnen van Santa Domingo te werken, waar de plaatselijke Indiaanse dwangarbeiders door ziekten en als gevolg van de behandeling van de Spanjaarden helemaal waren uitgestorven. Aruba bleef onbewoond achter maar langzamerhand kwamen er weer bewoners van het vasteland naar het eiland om er zich te vestigen. Weer wat later kwamen de Spanjaarden op het eiland wonen die het gebruikten als een soort ?rancho? , ??n groot landgoed waar paarden en ezels, runderen en varkens, schapen en geiten ? ingevoerd door de Spanjaarden? vrij rondliepen.De indianen deden dienst als personeel en veehoeders.
De Nederlanders waren in die tijd een ondernemend volk en bevoeren alle wereldzee?n. Voor de haringvisserij hadden ze veel zout nodig. Dit haalden ze uit Spanje en Portugal, maar door de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje waren ze genoodzaakt om op zoek te gaan naar nieuwe zoutpannen, die ze vonden in Venezuela en in het Caribische gebied. Aangezien de belangen in Zuid-Amerika groeiden, was een steunpunt in het Caribische gebied van groot belang. In 1634 veroverden de Nederlanders Cura?ao en gebruikte het eiland als uitvalshaven tijden de Tachtigjarige Oorlog om de Spaanse vloot aan te vallen. In 1636 namen de Nederlanders ook Bonaire en Aruba in om aanvallen vanuit deze eilanden te voorkomen. Door de Westindische Compagnie (WIC) werden de Benedenwindse Eilanden ontwikkeld tot landbouwkolonies. Op Aruba begon men met het fokken van paarden en vooral geiten. Het aantal geiten op het eiland werd op een gegeven moment zo groot, dat men Aruba ook wel "geiteneiland" noemde. Ook werd er zgn. verfhout (Brazielhout) gekapt dat in Amsterdam geraspt werd in het Rasphuis, de gevangenis. Er werd rode verfstof uit bereid. Het eiland werd bestuurd door een commandeur met enkele blanke hulpjes. Verder woonden er uitsluitend indianen op het eiland die het (gouvernements)vee in de gaten hielden en vingen als dat nodig was. Ook kapten ze hout om te verkopen. Als slaven waren ze dus eigenlijk niet te beschouwen. De indianen konden op Aruba een redelijk onbezorgd leven leiden: de WIC had een vestigingsverbod uitgevaardigd voor niet-indianen.
De Indianen woonden voornamelijk in het noord-oostelijk deel van het eiland, tussen Alto Vista (waar midden tussen de indianen de eerste katholieke kerk gesticht werd) tot Seroe Cristel en Hushidibana. Bij een eerste soort ?volkstelling? in 1806 bleken er 141 indiaanse familiehoofden te zijn tegen over 60 blanke. Door het vrijwel ontbreken van negerslaven zijn de indiaanse karaktertrekken op Aruba sterker bewaard gebleven dan op Cura?ao en Bonaire. Pas na 1770 kwamen er negerslaven op het eiland, maar op zeer beperkte schaal. Bij een volkstelling in dat jaar werden 564 van de 1732 bewoners van Aruba als ?echte Indianen? aangemerkt. Het merendeel was katholiek. |